Vrienden van het Barlaeus
In Memoriam

Jos Krook (1942-2020)

Jos Krook zag ik voor de eerste maal toen ik na de krokusvakantie in 1976 les kwam geven op het Barlaeus. Hij zat in de lerarenkamer in het lage zitje tegen de boekenkasten. Toen nog jong, 34 jaar, ik voelde me tamelijk verdwaald die eerste tijd. Veel begeleiding was er niet voor jonge leraren, zeg maar geen enkele. Ik herinner me dat ik van de conrector, na mijn geslaagde sollicitatie op een invalplek, een fotokopie kreeg van de lesinhoud die ik geacht werd te gaan geven.
Dat was simpel, klas 1: Europa, klas 2: De Wereld, klas 3: Nederland. Dat was een overzichtelijke en bondige studiewijzer. Kom daar nu eens om. Van collega Herman de Jong kreeg de betreffende lesboekjes mee en ik kon beginnen. Veel succes!
Als ik met een rood hoofd en gestrest in de pauzes in de lerarenkamer kwam, waren het Jos en Gerard Portielje die me gerust stelden. Zo gaat dat hier, je went wel.
Uiteindelijk bleek dat ook zo te zijn.
Jos was geen mentor, die bestonden sowieso niet op school, maar wel een vertrouwde en zorgzame collega. Een onverwoestbaar humeur, zo leek het mij althans, vrolijk en goedlachs, en met nuttige tips om te overleven als beginnend leraar.
Hij werd door leerlingen zeer gewaardeerd, stond bekend als ouderwets degelijk, naamvallen stampen en ‘Schwere Wörter’ oefenen.
Jos was een geoefend zanger en deed mee in het schoolkoor en met de muziektheaterproducties. Hij begeleidde jarenlang de schoolkrant.
Na zijn pensionering zag ik Jos weinig meer, totdat we een soort traditie opbouwden met een jaarlijks tochtje naar oud-collega Ger Kleis in Drenthe. Ik reed, want Jos had nooit zijn rijbewijs gehaald, dat vond hij veiliger voor zijn medeburgers denk ik.

Tijdens die tochtjes naar Ger zat Jos op zijn praatstoel en vertelde honderd uit over zijn kinderen en kleinkinderen, over de reizen naar het huis in Italië, over de gezellige contacten met de buren daar en over zijn hulp aan zijn zieke buurman in Naarden. Over zijn tijd op het seminarie en het loskomen van het geloof. Hij vertelde over de vorming door zijn docenten daar en spuwde tegelijk zijn gal over het instituut RK-kerk.
Ook over zijn gramschap ten aanzien van het Barlaeus, met name dan de leiding. Hij was in zijn diepste wezen een anarchist, tegen Het Gezag, en tegelijk een brave huisvader.
Over zijn leerlingen sprak hij altijd vaderlijk en als een betrokken leraar.
Jos schreef prachtige verhalen, die hij in kleine kring rondstuurde. Daarin was altijd wel een autobiografisch element te vinden en dat maakte zijn verhalen extra interessant.

Een jaar geleden vertelde hij over zijn ziekte.
Het werd duidelijk dat zijn slokdarmkanker ongeneeslijk was.
Ik vond het bewonderenswaardig hoe Jos met zijn ziekte en de aangekondigde dood omging.
Zijn berichten bleven altijd optimistisch en opgewekt.
Zijn ‘verfsels’, zoals hij zijn gouaches noemde, bleven vol leven en kleur.
Hij genoot van zijn laatste jaar. “Ik krijg steeds meer lol in het leven”, schreef hij nadat zijn ziekte was geconstateerd.

Wim Hamers – oud-leraar Aardrijkskunde

We zaten daar aan tafel, spraken met elkaar en genoten van een taartje en een goed glas, zoals we vele schooljaren tijdens de pauze hebben gezeten op de lage fauteuiltjes in een hoek van de docentenkamer van het Barlaeus met en een kop koffie en een boterham. – Lekkere lange zin om te ontleden -. Collega’s die ook vrienden werden. Jos kwam bij Gerard Portielje en Nienke over de vloer en las, om Nienke te ontlasten, hem graag voor gedurende de jaren dat Gerard ten gevolge van Macula Degeneratie de ene letter meer van de ander kon onderscheiden, zoals ik nu zelf ervaren moet. Ik bezocht geregeld onze vriend Bert Elderenbosch in zijn piepkleine flatje, tafels en kasten volgestouwd met antiek porselein, wanden behangen met schilderijen, tekeningen en andere kunstobjecten. Wij konden het gevieren goed met elkaar vinden, deelden menig idee over goed onderwijs en waren verknocht geraakt aan het lesgeven aan onze bijzondere leerlingen op het Barlaeus.

Bij mijn komst in 1974 aan de Weteringschans was ik juist actief begonnen om zelf boekjes te drukken op antieke persen en had nog nauwelijks eigen fonds gevormd. Ik sprak erover met Jos, die zelf sinds geruime tijd aan het dichten was geslagen. Zo kwam het gedicht in drukinkt tot stand op mijn eerste kleine tafelpersje…Voor op het graf, met de haast vooruitziende blik op de onvermijdelijke dood. Op zijn overlijdensbericht las ik het na 45 jaar opnieuw. De tekst houdt me vast, als ik denk aan Jos die ik met Wim Hamers een andere dierbare vriend en collega, sinds mijn vertrek van school met enige regelmaat mocht begroeten in het verre Triantha Tempe. Jos Krook goedlachse vriend en collega in memoriam.

Ger Kleis – oud-leraar Nederlands

Jos Krook, Gerard Portielje, Ger Kleis, Engelbert Elderenbosch

“De dood behoort tot het soort grappen, die ‘k van mijn leven niet zal snappen”  – Jos Krook, 1998

Jos was een memorabele man – voor ons vanwege zijn invulling van het leraarschap en vanwege de rol die hij speelde bij Suum Cuique. Zoals oud-schoolkrantredacteuren plegen te doen haalden we herinneringen op en noteerden die, toen we het nieuws hoorden.

Bij de schoolkrant zagen we Jos tussen 1996 en medio 1998 wekelijks. We hadden niet allebei het genoegen om les van hem te hebben, want zoals Daniel dan zegt: “een jaartje Jos zou wonderen voor mijn Duitse grammatica gedaan hebben.”

Want laten we daar mee beginnen: Jos was een formidabele leraar Duits. Hij liet de nieuwe methodes links liggen, jammer dat je die boeken had gekocht, en liet zijn klassen rijtes stampen en honderden vervoegingen leren. Iedere klas had al snel genoeg door dat hij iedere les een schriftelijke overhoring afnam. Daar hadden we enige angst en veel ontzag voor. Nadat ik (hier: David) in de eerste weken van de tweede klas na vier negens voor zo’n SO plots een vijf scoorde, schreef Jos op het blaadje “nu niet opgeven hoor!”. Dat deed ik niet en dat had mooie rapportcijfers tot gevolg, ook al is de liefde voor het Duits op het Barlaeus nooit ontloken.

Jos leerde ons woordjes met behulp van ‘Deutscher Wortschatz’ waardoor menig Barlaeaan nog steeds rake one-liners kan serveren als de situatie zich maar aanpast: “Mein Reifen ist geplatzt” of “Gibt es eine Gepäckaufbewahrungstelle in der Raststätte?” Hij leerde ons de ausbeimitnachseitvonzu’s en de durchfürohneumgegenbisentlangs toepassen in lange “Joszinnen” waar we de juiste uitgangen moesten invullen van lidwoorden en zelfstandig naamwoorden. Als hij je in de klas je poging liet voorlezen leek hij het antwoord niet altijd goed te verstaan en bepaalde hij het cijfer door een combinatie van wat je had gezegd, wat hij dacht dat je had gezegd en een gunfactor. En de bonuspunten, oh de bonuspunten… Voor iedere correct neergekalkte strofe van gedichten van o.a. Heine kon je eindeloos bonuspunten verdienen. Een klasgenote haalde zo eens een 16,5 voor haar proefwerk.

Ik stopte na de vierde klas met Duits. Pas in de zomer van 2003 ontkiemde het zaaisel van Jos’ lessen. Ik studeerde in Berlijn en had het grijze schriftje van de Gebr. Winter met aantekeningen uit de tweede klas meegenomen. Terwijl ik worstelde met mijn uitspraak vlogen in mijn hoofd de laatjes met rijtjes en vervoegingen open en dicht. Gelingen gelang gelungen. Der Dativ ist dem Genitiv sein Tod. Jos’ methode was een uitstekende basis om goed Duits te leren spreken. Gelukkig heb ik hem daar tijdens de reünie van 2005 nog voor kunnen bedanken.

Bij Suum Cuique zagen we Jos wekelijks. De schoolkrant kwam uit een aantal magere jaren en we hadden een kerngroepje redacteuren. Buitenbeentjes, nerds die beslist niet cool waren, maar in de redactie een plek hadden om hun schrijfsels (en hun mogelijke identiteiten) uit te proberen.

We kenden Jos niet allebei als leraar en wisten niet goed wat we in deze rol van hem konden verwachten. We vermoeden dat Jos in de redactie zat om toezicht te houden. Op het Ignatius was dat uit de schoolkrant heel expliciet op te maken, maar zoals Jos daar zat leek het alsof hij er puur voor de lol was. Dat was misschien ook wel zo.

Op woensdagmiddagen probeerden we de inhoud van de volgende schoolkrant te bespreken, werd er over tafels gelopen en soms las er iemand een nieuw artikel of gedicht voor. Bij teruglezing van de noluten van Jos’ hand, doorspekt met kwinkslagen (‘PS. Voor op Ilya’s grafsteen. Ilyavait.’) zie je de twinkeling in zijn ogen voor je. ’26 augustus 1996. Weer is de notulant afwezig, zodat de substituut-notulateur, mijn persoontje dus, alweer moet inspringen. Nauwelijks is dat tot me doorgedrongen of Jamal verschijnt in de deur met de kreet: ‘Waar zijn de meiden?”‘
Onder pseudonymen als ‘Krojo’, ‘Piet Potscherf’ en ‘de Tamme Tuinder’ schreef hij gedichten die voor ons soms tamelijk onnavolgbaar waren. Hij had een soort ontwapenende onschuld en kon rood aanlopen van de slappe lach die we vaak kregen, zo erg dat we voor zijn ademhaling vreesden.

Toen we in 1997 de hoofdredactie overnamen waren we niet altijd even zachtaardig tegen hem. Hij stond het toe – waarschijnlijk omdat hij wel erger had meegemaakt tijdens de magere jaren (inclusief een heilloze naamsverandering van de schoolkrant). Hij zag dat we onze taak heel ernstig – echt heel ernstig – opvatten. De kans was gering dat we onoorbare dingen in de schoolkrant zouden opschrijven. Hoewel, Daniel had er een handje van de schoolleiding op inconsistenties in haar besluiten te wijzen, daarover door te vragen en dan op inconsistenties in de antwoorden te wijzen. De schoolleiding had daar moeite mee. Jos vond dat waarschijnlijk vooral mooi, ook al moest hij het zelf ook af en toe ontgelden.

Jos liet ons in de schoolkrant een boel vrijheid om te experimenteren: met de inhoud en met het runnen van de toko. Als leraar gaf hij een geweldig fundament voor het Duits. Hij droeg eraan bij dat het Barlaeus in de jaren ’90 een bijzondere plek was: een plek waar eigenzinnigheid, nieuwsgierigheid en aandacht voor de schone zaken in het leven de prioriteit hadden. Met het voordeel van 20+ jaar afstand: een heilige drie-eenheid van de bohemièn-prioriteiten literatuur, kunst en muziek waar je in het werkzame leven verdomd weinig aan hebt, behalve dat je snel gelijkgestemde geesten herkent.

Jos Krook is niet meer, maar zijn herinnering leeft voort. Onze gedachten zijn bij zijn familie.

Daniel Simons en David Röling  examenjaar 1998

 

Ik herinner mij zijn aanstekelijke enthousiasme en passie voor het vak Duits. Zijn blauwe ogen en brede glimlach. Het lezen in de klas van Heinrich Heine’s vers-epos “Deutschland, ein Wintermärchen”. De interessante inhoudelijke discussies. Zijn vrijgevigheid. Hij had me uit zijn eigen verzameling een boek voor mijn literatuur lijst Duits uitgeleend, en daarna geschonken omdat ik deze zo mooi vond. Als ik aan Jos terugdenk schiet mij het volgend citaat van Friedrich Nietzsche te binnen uit “Also Sprach Zarathustra” van dezelfde literatuur lijst:

“Ich liebe den, dessen Seele sich verschwendet, der nicht Dank haben will und nicht zurückgibt: denn er schenkt immer und will sich nicht bewahren.”

Dariu Gavrila, examenjaar 1986

Toen ik een aantal maanden geleden contact op moest nemen met een Duits bedrijf dacht ik dat ik met Engels een heel eind zou komen, maar niets bleek minder waar. Het Duits moest snel uit de kast gehaald.

Hierdoor moest ik meteen weer denken aan Jos Krook en de manier waarop ik Duits heb geleerd. Om de naamvallen goed te leren maakte Jos zelf wat vreemde en ingewikkelde zinnetjes. Doordat de zinnen wat vreemd waren onthield je het heel veel beter.

Ook wilde Jos zijn leerlingen altijd (verder) helpen bijvoorbeeld door nooit een 1 te geven, want dat kon je nooit meer ophalen. Het laagste cijfer dat je kon halen was een 3 en het hoogste variërend van een 12 tot soms een 16.

Jos kon ook vreselijk lachen om dingen met zijn karakteristieke lach en dit was samen met zijn liefde voor tekenen altijd terug te vinden op je goed gemaakte SO in de vorm van een “kopje” ( een getekend profiel van een mannetje/vrouwtje). Gelukkig heb ik al mijn kopjes bewaard.

Nadat ik in mijn eindexamenjaar besloot, na twee jaar zonder, toch weer Duits in mijn vakkenpakket op te nemen, kwam ik gelukkig weer bij Jos terecht. Het eerste wat hij tegen mij zei was dat hij mij “er wel even” doorheen zou slepen en dat heeft hij ook gedaan met een 7 als resultaat.

Ik ben heel blij dat ik, na mijn recente Duitse ervaring, contact op heb genomen met Jos om hem te vertellen dat ik 19 jaar later weer zoveel plezier heb gehad van zijn onderwijs. Tijdens dat gesprek vertelde Jos dat hij ziek was wat bij mij veel losmaakte en 5minuten later resulteerde in een datum waarop wij langs zouden gaan.

Op de weg naar Naarden vertelde ik over Jos en ik weet nog dat ik zei; Jos heeft vast een hele wand met boeken in zijn woonkamer en warempel .

Na uren met Jos en zijn lieve vrouw Bartie gepraat te hebben over het Barlaeus, hun geliefde Italië en de tekeningen, liet Jos ons zijn meest recente aquarelletjes zien.

Allemaal op de typische Jos manier getekend en allemaal met een verhaal. Jos zei zoek er een uit en dat heeft ervoor gezorgd dat wij nu de trotse eigenaren zijn van een echte Jos Krook. Elke dag val mijn oog erop en is Jos -zeker de laatste maanden- maar ook nu nog elke dag even in mijn gedachten.

 

Emilie van Slooten

Ik had les van Jos in de bovenbouw en in de zesde zelfs nog als ‘achtste vak’. Niet dat ik nou zo’n taalvirtuoos was of grote liefhebber van literatuur; velen van onze klas, waaronder ikzelf, kozen het vak vanwege de fijne persoonlijkheid van Jos. Dat gold ook voor dat achtste, vrijwillige vak: mijn goede vriend Jan Boswinkel en ik wilden Jos in de zesde gewoon niet kwijt en kregen een jaar lang met z’n tweeën les tot vier uur ’s middags.

Jos eens les gaf aan een andere klas, het was al tegen drie uur en de rest van de school was verlaten. Klasgenoot Jan Boswinkel en ik liepen door de lange hoge gangen van de monumentale school en Jos’ gezang (liederen van Schubert ?) galmde ons toe. Echt heel mooi en indringend, maar Jan en ik konden het niet laten het gehuil van wolven na te doen, waarop de aandachtig luisterende klas in daverend lachen uitbarstte en de magie van het optreden voorbij was. Maar het was Jos die het hardst moest lachen en ach, een minuut later ging de laatste bel.

Dat brengt me bij wat Jos voor mij en vele honderden leerlingen betekende. Non scolae sed vitae, niet voor de school, maar voor het leven. De opgedane kennis, hoe belangrijk ook, stond voor mij niet centraal tijdens mijn schooltijd. De vorming in al zijn facetten des te meer. Jos begreep als geen ander dat je de leerlingen van deze leeftijd zoveel meer kon meegegeven dan alleen maar kennis. Liefde voor literatuur, liefde voor muziek, liefde voor het leven en dus niet te vergeten: humor.

Jos gaf hier onder andere invulling aan door ook een actieve docent buiten de lessen te zijn. Hij deed mee aan sporttoernooien, zat jarenlang in het koor en speelde en zong zelfs de hoofdrol van, ja, hoe kan het ook anders, Der Lehrer, in Der Jasager van Bertold Brecht. Ik zat toen in het orkest en mocht de triangel spelen, omdat ik ook toen al geen noten kon lezen. De uitvoering in het Universiteitstheater in de Nieuwe Doelenstraat was drie keer uitverkocht. Drie keer werd mijn ‘doodzieke’ klasgenootje Brechtje Daams aan het eind van de voorstelling in het ravijn gegooid, omdat ze daarmee had ingestemd. Gelukkig werd na de pauze nog De Neezegger gespeeld en eindigde de avond toch nog positief.

Terug naar Jos’ lessen in mijn laatste jaar op het Barlaeus, ‘80/’81. Jan Boswinkel en ik hadden op aanraden van Jos als eindexamenboek gekozen voor Ein Wintermärchen van Heinrich Heine. Dat gele, kleine boekje met telkens kleine stukjes tekst van vier regels. Een kleiner boekje bestond er niet, dus dat kwam Jan en mij goed uit. Maar wat kon Jos daar veel over vertellen op dat achtste uur in de zesde en wat zat er veel achter!

Jan en ik wilden dit boekje ook gebruiken voor het schoolonderzoek, waar we aan onderworpen zouden worden, onderdeel van het eindexamen. Het was alleen moeilijk een geschikte datum voor dit mondelinge examen te vinden. Op weg naar onze ‘Werkweek’ in de winter van 1981 ergens in het Gooi, maakten Jan en ik daarom een tussenstop met de trein in Naarden. Om de beurt deden we mondeling examen op de Jan Steenlaan 22, mooier kan toch eigenlijk niet: bij Der Lehrer thuis! We kregen allebei een acht. Tussendoor moest Jos nog de fles aan dochter Sara geven. Iets wat ik heb vastgelegd op de film die ik van mijn laatste jaar op het Barlaeus heb gemaakt.

Guido Frankfurther, examenjaar 1981

Bob van Blommestein (1943-2018)

De rouwkaart voor Bob van Blommestein vermeldde zijn talent en passie voor alles wat mooi was. Dat uitte zich niet alleen in een uitzonderlijke levenskunst, en in zijn superieure grafische werk. Dat uitte zich ook in de invulling die hij gaf aan wat een groot deel van zijn leven is geweest, en waarop denk ik een belangrijk deel van zijn nagedachtenis zal rusten: zijn werk als tekenleraar, inspirator en opvoeder op het Barlaeusgymnasium, waar ik hem heb leren kennen en bewonderen. De drie aspecten, levenskunst, beeldend werk en leraarschap zijn nauwer verbonden dan je misschien zou denken.

Tot zijn pensioen in 2009, gaf Bob bijna veertig jaar tekenen, beeldende vorming en kunstgeschiedenis aan het Barlaeus. Dat laatste was geen vak uit het pakket. De lessen kunstgeschiedenis die hij, ik meen op woensdagmiddag, gaf waren voor de liefhebbers. Hij zelf was een groot liefhebber. Maar wat de leerlingen betreft denkt men dan wellicht aan een zaaltje met een handvol nerds, of welke andere subcultuur in dit geval voor de hand zou liggen. Maar ze kwamen allemaal, die Barlaeanen uit de vierde klas. Ze wilden ook allemaal mee op de reis naar Parijs die Bob aan deelname verbond. Ik denk dat er weinig scholen zullen zijn waarop het besef dat beeldende kunst een wezenlijk onderdeel van elke vorm van beschaving vormt zo vanzelfsprekend is als op het Barlaeus. Voor velen werd op die manier de grote traditie van beeldende kunst, de beoefening ervan, de liefde ervoor, in de verdere loop van het leven haast een onderdeel van het dagelijks leven. Dat zo veel leerlingen van die school dat besef meedragen, en zo veel leraren ook, hoe vaak ze ook bij aankomst op school volkomen onbeschreven waren op dat terrein, is het werk van Bob. Want voor hem, was dat besef er niet.

Dit zo fundamentele werk, deed hij er in eerste instantie ‘facultatief’ bij. Toch is dat niet de reden dat hij het zo onnadrukkelijk deed. Je kreeg altijd de indruk dat Bob wel wist waar Abraham de mosterd haalde. Dat hij in een cafe zijn mannetje stond. Maar op school werkte het anders, en was hij opmerkelijk terughoudend. Zo vanzelfsprekend als het besef van het belang van kunst is dat hij de Barlaeanen bijbracht, zo vanzelfsprekend bracht hij het ook. Zonder pretentie, maar uiterst zorgvuldig voorbereid en met grote kennis van zaken; en met een kennersoog dat fenomenaal was in het traceren van details, waarbij hij er altijd van uit ging dat wij dat natuurlijk al lang hadden gezien. Zelf trad hij nooit op de voorgrond. Hij gaf de vloer aan zijn helden, Caravaggio, Velazquez, maar ook de Nederlanders uit de Gouden Eeuw, of Picasso, wiens grafische werk hij mateloos bewonderde. Het ging hem niet om populariteit bij de leerlingen, zoals bij zo veel leraren. Hij vleide zijn publiek niet om er zelf garen bij te spinnen. Het ging hem om de kunst, en in die zin, zoals in vele andere, was hij een ware estheet.

De eerste avond in Parijs nam hij die vierde-klassers mee naar Chartier, met echte obers, het witte servet over de zwarte mouw, met ‘echte’ gerechten. Dit maakt een niet minder verpletterende indruk dan de meesterwerken van Raphael en Titiaan, en ook dat draagt menigeen met zich mee, dankzij Bob. In Rome, waar wij zo vaak samen zijn geweest, viel mij altijd op hoe nauw het culturele en het culinaire bij hem verstrengeld waren. Zijn blijdschap voor een Rafael of Bernini was niet te onderscheiden van die boven een geslaagde spaghetti alle vongole. Maar de verbinding tussen kunst en eten ging natuurlijk veel verder bij Bob, was veel meer organisch, van veel diepere betekenis.

Bob schilderde, aquarelleerde liever, vooral stillevens, waarop citroenen dansen, pepers op zoek gaan naar het licht, waarop mosselen klepperen en aubergines aan het zonnen zijn. Als stillevens, lijken die aquarellen het vergankelijke te fixeren; maar in werkelijkheid transformeren ze het leven en het eten dat ons doet leven, maar dat verteert en tot stof en drek vergaat, tot iets waardigs, iets met het bestaansrecht dat een portret verleent, met schoonheid, maar ook, op een ongrijpbare manier, tot iets kwetsbaars – ook dat is zo vaak het effect van een portret.

Onder de veelal zwarte achtergrond van Bobs latere werk, een achtergrond die niet de enige inspiratie is die hij aan zijn dierbare Caravaggio heeft ontleend, gaat niet alleen het witte papier schuil waarmee de aquarel begint.

Erin sluimert ook de dood, op zijn Spaans, zou ik zeggen (Bob was verslaafd aan Spanje). Juist die duisternis van de aanwezigheid van de dood maakt zijn werk zo bijzonder, en zo rijk. Want juist die duisternis maakt dat kwetsbare licht mogelijk waarin de voorgrond baadt, en waaraan het zich laaft.

De Romeinse geleerde Plinius de Oudere, aan wiens hardnekkige onvermogen om hoofd- van bijzaken te onderscheiden heel wat verhalen te danken zijn die wij op onze rondleidingen debiteerden, vertelt in zijn overzicht van beroemde schilders uit de Oudheid een mysterieus verhaal over een schilder die zowel een uitzonderlijke waardigheid als levendigheid bezat, en die naar verluidt Famulus heette. Deze Famulus ‘placht maar een paar uur per dag te schilderen, maar als een heer van stand, omdat hij altijd, ook op de steigers waarop hij zijn fresco’s maakte, een toga droeg.’ Zijn ‘kerker’ zo zegt Plinius, was het Gouden Huis van Nero waar hij zijn meesterwerken produceerde. Famulus betekent ‘dienaar’ in het Latijn, maar een toga werd alleen door de elite gedragen. Daar zit een merkwaardig contrast, tussen adel en handwerk, tussen macht en dienstbaarheid, tussen hoog en laag.

Ik moet bij Plinius’ dienaar van stand, de mysterieuze Famulus, aan Bob denken, die zo bescheiden de kunst diende, maar dat deed met aristocratische waardigheid, en met de sprezzatura van de ware levensgenieter; wiens bijdrage en nalatenschap geenszins bescheiden is, maar een paleis waardig. En wiens leven en werk een bewonderenswaardige, hechte eenheid vormde. Het Barlaeus waarin hij als een Famulus, met hulp van leerlingen ooit zelf een ‘Romeins’ fresco vervaardigde dat, als de werken van de antieke schilders, gesneuveld is bij de verbouwing (maar waarvan nog altijd een kopie in de hal hangt) mag trots op hem zijn. En moet hem met grote dankbaarheid herdenken.

David Rijser – oud-Barlaeaan en oud-leraar Klassieke Talen

Yneke Schaaper (1941 – 2017)

In januari stierf een van onze geliefde leraressen. Ze was al een hele tijd niet meer aan de school verbonden, maar had met sommige van haar oud-leerlingen nog altijd contact. Nederlands was een van de weinige vakken waarbij je je leraar of lerares kon houden van de eerste tot en met de zesde klas. Op die manier kon er een hechte band ontstaan. Ze kon sympathie opbrengen zowel voor de jongetjes en meisjes die recht van de basisschool kwamen, als voor de aanstormende pubers en de jonge adolescenten, die allemaal weer in andere zin een beroep op haar leraarschap deden.

Ze kon met veel allure toneelspelen, ze had een voorkeur voor de commedia del arte, Arlecchino en Colombina. Ze was altijd in voor een lerarenbijdrage aan het klassentoernooi.

Ze was – een ander voorbeeld – ook betrokken bij een vierjarig project dat ‘Entrez dans la legende’ heette en door de Franse overheid gefinancierd werd. In een van die jaren moest er door de leerlingen een toneelstuk gemaakt worden en dat werd begeleid door de Nederlandse toneelschrijver Ger Beukenkamp. Dat gebeurde dan onder andere in haar lessen.

Ze besloot te stoppen toen haar man Martien de kans kreeg in het buitenland te gaan werken. Daar kwam het niet van doordat hij zeer plotseling stierf. Dat verlies heeft Yneke zeer getekend, ze kon haar draai niet meer vinden in haar werk, het mooie, kleine huis in de Staalstraat en misschien ook wel niet meer in het leven.

Geert Kapteijns – oud-conrector, oud-leraar Duits en oud-voorzitter Vrienden

Vandaag fietste ik eindelijk weer door Amsterdam. Door de recente pandemie zijn we aan huis gekluisterd en een fietstocht is een tocht zonder bestemming. Ik zie voornamelijk kinderen, met of zonder ouder, die onderweg zijn naar hun sporttraining, voetbal, hockey en tennis, en pakketbezorgers. Een pakketbezorger met een afgesloten bakfiets heeft boven op zijn bakfiets nog meer pakketjes geklemd die worden blootgesteld aan een niet zo heel koud regenbuitje. Ik vraag me af of de ontvangers de regendruppels nog zullen zien als ze hun pakketje ontvangen. Het is gelukkig niet glad, alhoewel het januari is. Vanochtend scheen de zon volop.

Ik fietste langs de Kalfjeslaan waar de Hollandse ruimtelijke ordening op haar best is. Verstilde sloten, de rietbegroeide waterkant bewoond door eenden, meerkoeten en waterhoentjes met daaraan een hockeyveld in de rode avondzon en een, opeens best mooi, flatgebouw. Daarna uitkomend op de Amstel sloeg ik af richting de stad langs Zorgvlied en de woonboot waar ik opgroeide. De woonboot die nu midden in de stad ligt, lag toen nog in een van de rafelrandjes van de stad waar mijn moeder in de jaren tachtig ’s ochtends vroeg gebruikte condooms en heroïnespuiten moest opruimen uit onze tuin voordat mijn broertje en ik buiten kwamen om naar school te gaan.

Bij het passeren van Zorgvlied gingen mijn gedachten uit naar de laatste rustplaats van Yneke en Martien. Het is deze maand vier jaar geleden dat Yneke overleed en op mijn verjaardag in februari zal het 23 jaar geleden zijn dat Martien overleed. En omdat ze nog altijd in mijn gedachten aanwezig zijn, besluit ik vier jaar na dato mijn herinneringen aan Yneke op papier te zetten.

Ik vervolgde mijn weg langs de Amstel naar de Weteringschans. Zo fietste ik ook naar school. Ik deed een half uur over mijn weg naar school en kwam regelmatig doorweekt aan door de vele regenbuien die er altijd waren. Op televisie verschenen ’s avonds beelden van overstromende rivieren in Limburg en Gelderland. Mijn natte jas hing ik in de klas over de verwarming als ik een fijne plek bij het raam had. Maar bij de lessen van Yneke zat ik het liefst in de binnenste ring van de U-opstelling.

 

Yneke, het weeskind dat zich later ontfermde over diegenen voor wie zij moeder wilde zijn. Yneke die met haar vriendinnen Liny en Roos het Barlaeus onveilig had kunnen maken als zij leerlingen waren geweest in plaats van docenten. Ze liet ons Reve en Hermans voelen en voedde ons op met gevoel voor cultuur en maatschappij. Mijn gelukkigste momenten in haar klas waren als ze het laatste kwartier voorlas. De klas, bevangen door haar woorden, werd van achteren door een foto van haar toegelachen met daarboven de tekst Big teacher is watching you.

Yneke was niet echt een weeskind, althans niet voor zover ik officieel weet. Ze kwam uit een gezin in Beverwijk met twee broers en twee liefhebbende ouders. Haar ouders hadden een viswinkel, de ouders van Martien een slagerij. Aan Martien had ze een liefhebbende echtgenoot die nooit iets verkeerd heeft gedaan behalve haar te vroeg ontvallen. Ze was wel altijd een outsider. Ze hield van het podium en had graag actrice willen worden.

Met Martien beleefde ze gelukkige jaren, waar ze veilig in haar paleisje in de Staalstraat in de drukte van de stad en de toeristen kon opgaan. Yneke zat graag thuis te werken aan haar bureau in de koelte van het souterrain waar de regen op de dakraam angstaanjagend hard klonk. Of ze zat op haar chaise longue te lezen terwijl Martien op de vleugel jazz speelde. Na mijn eindexamen paste ik op haar katten, Aldo Rossi en Midas, toen ze samen met Martien naar Zuid-Afrika ging, nadenkend over een toekomst daar, samen.

Het leven heeft haar in de steek gelaten. Aanvankelijk bood Yneke nog tegenspel, maar uiteindelijk zonk ze weg. Tot haar verdriet overleefde ze een val van de trap in haar woning. Ze wilde weg, alleen maar weg.

Ze was blij als ze haar pleeg(klein)kinderen zag. Waar ze vroeger bewust nooit moeder had willen worden, werd ze dat, ondanks zichzelf, wel.

Yneke, ik hou van je.

Bibi Krot, examenjaar 1997

Arnold van Akkeren (1936 – 2016)

Afgelopen december ontviel ons een van de meest onorthodoxe Barlaeusleraren. Ik schrijf opzettelijk niet leraren van het Barlaeus, maar Barlaeusleraar, omdat hij in twee opzichten een essentiele bijdrage aan die school geleverd heeft. In de eerste plaats was hij een bevlogen classicus, eerder archaeoloog misschien nog, die dat moeilijke vak op zo geheel eigen wijze heeft vormgegeven. En in de tweede plaats omdat hij het schoolorkest heeft opgericht en met een onvermoeibare inzet tot een succes gemaakt heeft, jarenlang met Rudi Wesselius muziektheater heeft gemaakt – het is er nog steeds en wordt gekoesterd.

Het jaarlijkse muziekweekend werd een magneet waarmee de school leerlingen die muziek wilden maken of wilden zingen en toneelspelen, naar zich toehaalde.

Dat was in tijden waarin er nog niet geloot hoefde worden…

Orkest en koor vormden een smeltkroes, waarin eerste-klassers en zesde-klassers op gelijke voet met elkaar omgingen, waar lastige leerlingen de motivatie vonden om dan toch maar dat in hun ogen vervelende schoolwerk te doen. Allemaal onder leiding van die ogenschijnlijk onvermoeibare Arnold, die de muziek altijd zo moest arrangeren dat nieuwe en onervaren muzikanten ook mee konden doen, die het orkest dan weer verlieten als ze tot bloei kwamen, omdat ze dan eindexamen deden.

In 1988 droeg hij het orkest over aan Henk van Benthem, zijn rusteloosheid dreef hem weer vooruit. Een van de dingen die voor hem misschien op school het moeilijkst waren, was de frictie tussen altijd weer hetzelfde moeten doen en zijn intrinsieke drang om nieuwe horizonten te ontdekken. De Romereis dreigde te ontaarden in een feestreis, dus werden Griekenkand en Turkije geexploreerd. Hij was op die reizen compromisloos: leerlingen wisten dat je als je een ochtend of middag met Arnold mee ging, je bekaf terugkwam en waarschijnlijk je lunch of diner miste, maar dat wilden ze allemaal een keer meemaken. Er waren er ook die tijdens zo’n reis niet van zijn zijde weken.

Die rusteloosheid uitte zich ook in slapeloosheid, ik herinner me dat hij tijdens een Rome-reis waar we met alle begeleiders op een grote kamer gehuisvest waren. Arnold sliep in het bed naast mij, naast zijn bed stonden een fles grappa, een fles sambuca en een flesje koetsierscognac. Hij was ervan overtuigd dat hij alleen kans had in te slapen als hij in een vaste volgorde een klein glaasje uit elke fles nuttigde. Dat was rond 1980. Die zoektocht naar slaap voerde hem met Nelleke in hun oude Transit door heel Nederland, tenslotte verhuisde hij van de Vondelkerkstraat naar Rhenen aan de voet van de Grebbeberg. Elke dag om 5 uur op om op tijd op school te zijn. Het kwam voor dat hij in het voorjaar al een lam gehaald had, hij liet het bloed dat nog op z’n armen zat aan schuchtere tweede-klassertjes zien, die griezelend een heenkomen zochten.


Behalve klassieke talen leerden ze van hem ook iets over het leven, dat tijd iets is om te benutten, deed je dat niet, dan was onverbiddelijke kritiek je deel. Maar je kon altijd weer op hem rekenen, dat maakte hem die leraar, die ook soms zeer onorthodoxe wegen bewandelde om afgedwaalde schapen weer op het goede pad te brengen.

Toen hij de tijd nam om aan retrospectie te doen, kwam er heel wat los. Hij is na een heel intensieve therapie nog een tijd terug geweest, maar vond niet meer wat hij zocht. De school was veranderd vond hij, ook de schoolleiding. Hij had eigenlijk altijd al een hekel aan leiding…ik merkte dat vorig jaar nog toen Wim Hamers en ik hem opzochten in Baarn: ja, jammer dat je bij ons bent weggegaan, zei hij toen tegen mij. Weg bij de leraren dus en in de schoolleiding.

In Arti et Amicitiae – hoe passend deze naam – hielden zijn dochters Vigilia en Wopke samen met hun moeder Nelleke een sfeervolle afscheidsbijeenkomst. ‘We’ve lost our good old papa’ zongen zij, uit Mahagonny van Brecht, een van de opera’s die Arnold eens met koor en orkest uitvoerde. Het werd een kleine reunie, met het Barlaeuskwintet uit 1985 (waar later Calefax uit ontstond) dat nog een keer musiceerde ter nagedachtenis aan deze bijzondere leraar.

Geert Kapteijns – oud-conrector, oud-leraar Duits en oud-voorzitter Vrienden

Eddy de Moor (1933 – 2016)

Op zaterdag 21 november 2015, nu anderhalf jaar geleden, zou Eddy tijdens een reunie van het Barlaeus een ouderwetse les geven over zijn zo geliefde vak. Het nieuwe boek dat hij samen met Marjolein Kool geschreven had, was nog net niet uit, maar dat kon de pret niet drukken: de reunisten zouden immers kunnen intekenen op een exemplaar. In de nacht voor die 21e werd hij getroffen door een hersenbloeding. Er volgde een langdurig revalidatietraject, waarin hij weer moest leren spreken, schrijven en rekenen.

Eddy was in de jaren daarvoor met een zekere regelmaat aan de Weteringschans te vinden. Hij was immers van 2003 tot 2010 voorzitter van de Stichting Vrienden. In de jaren daarna gaf hij nog zeker twee keer een cursus wiskunde voor diezelfde Vrienden. Onze cursisten hadden vooral belangstelling voor alfa-georienteerde onderwerpen, Eddy ijverde noest voor een beta-aanbod. Hij was enthousiast genoeg om later – hij was toen al geen voorzitter meer – twee keer zelf zo’n beta-cursus te geven, ondanks zijn toen al gevorderde leeftijd zo enthousiast als een jonge leraar! Op de laatste cursusavond trok hij tot groot vermaak van ons toehoorders het t-shirt aan met daarop het getal Pi afgebeeld. Pieter Fleury was ook cursist en heeft er een kleine filmimpressie van gemaakt, hij is te vinden op de website van de Vrienden. Pieter vraagt hem wat we kort samengevat nu van hem geleerd hadden: Eddy’s antwoord: de schoonheid van de wiskunde, en de toepasbaarheid ervan.

Hij kwam op het Barlaeus als leerling al. En om een bijzondere reden, namelijk vanwege zijn oudere broer die het op het Ignatius nogal bont gemaakt had zodat vader De Moor het verstandiger achtte Eddy niet naar de paters Jezuieten te sturen. Na zijn eindexamen kwam hij al snel als leraar wiskunde terug. Daar ontmoette ik hem in 1970 toen ik er als jong docent begon. Het waren woelige tijden voor het Barlaeus dat kort daarvoor samengevoegd was met het Vondelgymnasium. In de impasse waarin de school en de schoolleiding verzeild raakte stond er opeens een triumviraat op waarvan Ed deel uitmaakte, samen met Peter Kohnhorst en Rob de Ruijter, beiden al overleden.

Toen ik Ed een half jaar geleden een foto van dat driemanschap liet
zien, zei hij meteen, wijzend op de eerste twee: dood, dood en -nu
wijzend op zichzelf – bijna dood.

Het driemanschap heeft niet lang bestaan, maar lang genoeg om de school door een wankele periode heen te helpen. Eddy vertrok naar Utrecht, maar de school en zijn oud-leerlingen verdwenen niet uit zijn hart. Dat moge blijken uit het feit dat hij in 2003 het voorzitterschap van de Stichting Vrienden op zich nam, nieuwe jongere bestuursleden aantrok en samen met hen de Stichting nieuw leven inblies. Hij leek de eeuwige jeugd te hebben.

De school en de Stichting Vrienden zijn er dankbaar voor.

Geert Kapteijns – oud-conrector, oud-leraar Duits en oud-voorzitter Vrienden

George Schouten (1948-2015)

George Schouten was jarenlang een van de meest markante persoonlijkheden op ons gymnasium. Hij was geliefd en soms ook gevreesd bij zijn leerlingen, die hij altijd een warm hart toedroeg. Hij was een goed geograaf, een bekwaam docent, een groot verteller en een belezen figuur. Hij was erudiet, wist waarover hij sprak. Hij deed dat vaak in een archaische taal met lange zinnen.
Dat leverde ook wel problemen op. Leerlingen in de eerste klas hadden vaak moeite met zijn woordkeus en zijn abstracties. Hij gaf daarin niet toe, met veel geduld bleef hij het nogmaals uitleggen en probeerde zijn leerlingen te prikkelen hun lat hoger te leggen.
Eigenlijk paste hij meer in de 19e dan in de 20ste of 21ste eeuw.
Lesgeven moest van hem ook een vorm van theater zijn. Bij de verbouwing en herinrichting van de school heeft George met de rest van de sectie, dan ook gevochten voor het behoud van het podium. Ook het bord en het krijtje bleven. Een Smartboard? Uit het raam ermee! Daarmee kun je geen les opbouwen. Zijn bordhandschrift was van een voorbeeldige duidelijkheid.
Onderwijsvernieuwingen vond hij onzin. De invoering van de basisvorming was hem een doorn in het oog, een gruwel, een schandelijke infantilisering van het intellect en van de samenleving.
George was wat dat betreft zijn tijd vooruit. Tegenwoordig ligt het woord excellent op ieders lip in het onderwijsmanagement.
Bij het begrip versterkt Engels kwam de stoom uit zijn oren. Hij vond dat een vorm van imperialisme. Hij zou zich in zijn graf omdraaien als hij zou horen dat het Hyperion het Duits, zijn lievelingstaal, van het lesrooster gaat schrappen. De jeugd afsnijden van de wereld van Goethe en Schiller zou hem tot razernij hebben gebracht.
Hij was groot bewonderaar van verheffingsidealen van de oude SDAP, van de architect Berlage en de Amsterdamse School. Hij deelde hun verlangen naar een rechtvaardiger wereld.

De laatste jaren ging het minder goed met George. Hij werd steeds slechter ter been, melancholischer, vaak depressief. Ook ongeduldiger als leerlingen herrie maakte of hun spullen niet bij zich hadden. Dat leidde soms tot Elderenbosch-achtige uitbarstingen die de leerlingen niet van hem gewend waren.
Uiteindelijk stopte hij met school en leidde hij het leven van een kluizenaar, bleef in huis met zijn boeken en zijn muziek. De trap kwam hij niet meer af. De traplift die hij na jarenlang aandringen had laten aanbrengen, heeft hij helaas niet meer gebruikt.
Hij is voor velen een blijvende, warme herinnering.

Wim Hamers – oud-leraar Ardrijkskunde

Ineke Leujes (1948-2015)

Ineke Leujes was 25 jaar lerares Frans aan het Barlaeus. Van 1979 tot 2004.
Ze sprak naast Frans ook vloeiend Italiaans, dat merkte je als je met haar in Rome was.
Ze speelde ook viool en ze zong, in het orkest en het koor. Ze lachte veel, ze had een groot gevoel voor humor. Al die kwaliteiten maakten haar tot een echte Barlaeusjuf. Dat woordje juf is wel op haar van toepassing, denk ik, want ze nam ook een zekere vriendelijke distantie in acht, meer dan haar collega’s misschien. In juf zit voor mij ook iets van verfijndheid. Die had ze ook, niet alleen in haar fysieke verschijning. Misschien moeten we haar als epitheton ornans het Engelse gentle, of waarom ook niet daarnaast het Franse gentille meegeven, want die twee betekenen niet helemaal hetzelfde.

Als kroon op al die kwaliteiten kwam haar vakmanschap, leerlingen hadden daar oog voor en waardeerden dat in hoge mate. Ze heeft in al die jaren zo een hele schare blije leerlingen afgeleverd, met veel liefde voor het Frans, dat mede dank zij haar werk op onze school een solide positie behield – op heel veel scholen in het land dreigde het vak immers weg te kwijnen.
Met al die talenten had ze minder bescheiden mogen zijn, want bescheidenheid was een van haar deugden. Al kon ze zich ook ergens in vastbijten, dan liet ze zien dat ze ook vastberaden en doortastend kon zijn.

 

Ineke Leujes

Aan het eind van die 25 jaar ging het lesgeven haar zwaarder vallen, ze was ook met voorbereiding en correctie langer bezig dan ze eigenlijk wilde, zo vertelde een van haar vriendinnen bij haar afscheid in de aula op de Nieuwe Ooster afgelopen donderdag. Het was een van de redenen waarom ze zo vroeg met pensioen ging, het was waarschijnlijk ook een van de eerste symptomen van de ziekte die haar laatste jaren ingrijpend zou tekenen. Ze kreeg Alzheimer, raakte langzaam het contact met haar levenspartner en de wereld kwijt. Wij hebben haar in dierbare herinnering.

Geert Kapteijns – oud-conrector, oud-leraar Duits en oud voorzitter Vrienden

Ben Pekelharing (1943-2015) 

Op 17 april 2015 is Ben Pekelharing overleden. Hij is van 1973 tot 2008 leraar geweest aan het Barlaeus. Daarnaast had hij ook ook heel lang een kleine betrekking aan het Maimonides. Hij was een bijzondere leraar en een bijzonder mens.

Hij begon les te geven in een tijd, waarin er een enorm lerarentekort bestond. Er waren dus veel jonge, vaak nog niet afgestudeerde leraren aan het Barlaeus en die hadden aan de universiteit een woelige periode beleefd. Het gebrek aan didactische vaardigheden en traditionele pedagogische kwaliteiten werd gecompenseerd door enthousiasme en het besef dat alles anders kon, en dus ook moest. Leerlingen moesten leren door dingen te doen, het practicum kreeg steeds meer ruimte en onvermoeibaar heeft Ben voor die nieuwe stijl van leren ook bij verwante vakken aandacht gevraagd. Hij was een van de weinige Barlaeusleraren – samen met neerlandicus Anton Oskamp van het beroemde en beruchte ‘rode boekje voor de middelbare scholier’ – die lid was van de ‘kritische leraren’. Hij zal wel eens moe van geworden zijn van al die collega’s die dan wel niet alles, maar toch zo veel mogelijk bij het oude wilde houden en niet meteen bereid waren de deuren van hun klaslokaal open te zetten. Maar zijn elan leed er niet onder.

Samen met de sectie aardrijkskunde zette hij het veldwerk in Limburg op, leerlingen met thermometers, grondboren en insectenzuigers door dat Limburgse land. Op de kampeerboerderij in Wylre zat hij dan ‘s avonds laat nog met hen grondmonsters te analyseren en plantjes te determineren.

Hij was ook sportief: in zijn vrije tijd veel bezig met de gymnastiekvereniging en met volleybal. Hij kreeg het heel wat keren voor elkaar dat er een lerarenteam van de school aan het kersttoernooi van de gemeente deelnam.

Hij was tenslotte ook in muzikaal opzicht zeer bij de school en de leerlingen betrokken: zijn hele schooltijd zong hij mee in het koor, was bij de voorbereiding van alle muziektheaterproducties. Dirigenten en regisseurs wisselden elkaar nog wel eens af, maar Ben was er altijd.

Hij ging al vroeg in zijn carriere mee naar Rome. De Romereis was in die tijd al een instituut, maar de leraren van de oude stempel weigerden in de ‘hasj-express’ te stappen en jonge leraren mochten dus al gauw mee, wat de band met leerlingen zeer versterkte.

Toen hij net gepensioneerd was, kreeg hij eigenlijk meteen al problemen met zijn gezondheid, kleine aanvankelijk, ze verhinderden niet dat hij in het koor van de school bleef zingen en als begeleider optrad bij het veldwerk in Luxemburg: voortgekomen uit het veldwerk in Limburg, na de Romereis de meest succesvolle excursie van de school. In de loop der jaren namen die gezondheidsproblemen toe en tenslotte werden ze hem fataal.

 

Hij kon heerlijk verstrooid en licht chaotisch zijn. Een van de mooiste beelden op mijn netvlies is zijn entree in de lerarenkamer tijdens introductie van de rector Koen Kool. Ben kwam binnen met een doos vol geraniums of vlijtige liesjes die hij in een les gebruikt had en had de aankondiging van de kennismaking kennelijk gemist. Zijn verbaasde blik én zijn vrolijke reactie zijn op beeld vastgelegd in de documentaire over de school uit 1998 van Hans Polak: Ben overhandigde Koen meteen de hele doos!

We houden hem in dierbare herinnering.

Geert Kapteijns – oud-conrector, oud-leraar Duits en oud voorzitter Vrienden